(schrobde, heeft geschrobd),
1. met water en een harde bezem of stijve borstel reinigen, schoonboenen : de vloer, de stoep schrobben en daarna opdweilen ; — (zeew.) het dek schrobben, zwabberen ; — een schip van buiten schrobben, hoggen ;
2. (gew., Zuidn.) krabbelen : zit niet zo op je kop te schrobben ;
3. met het schrobnet vissen.