Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schansloper

betekenis & definitie

m. (-s), (veroud.)

1. tegen weer en wind beschuttende, lange jas zonder taille van grove stof, ongev. als de moderne ulster; (bij zeel.) een korte wijde overjas van dikke wollen stof, die van voren niet geknoopt, maar als een mantel toegeslagen wordt;
2. schampere benaming voor leegloper, doodvreter; oud paard.