Wat is de betekenis van schansloper?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schansloper

1) (17e eeuw) (zeem.) lange jas die tegen weer en wind bestand was, in het bijzonder een zeemans- of schippersjas (ook wel een baaivanger genoemd). In die laatste betekenis komt het al voor bij Betje Wolff en Aagje Deken. Vgl. ook nog hoogduits Schanzloper. • (Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse konst, en spreekwoor...

2024-04-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

schansloper

(verouderd) leegloper, nietsnut, doodeter. Wellicht oorspronkelijk van toepassing op een oud paard dat men op de wal liet lopen. Dit in onbruik geraakte woord betekende vroeger ook ‘een lange jas die tegen weer en wind bestand was’, in het bijzonder een zeemans- of schippersjas (ook wel een ‘baaivanger’ genoemd). In die laat...

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schansloper

m. (-s), (veroud.) 1. tegen weer en wind beschuttende, lange jas zonder taille van grove stof, ongev. als de moderne ulster; (bij zeel.) een korte wijde overjas van dikke wollen stof, die van voren niet geknoopt, maar als een mantel toegeslagen wordt; 2. schampere benaming voor leegloper, doodvreter; oud paard.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schansloper

m. schanslopers (tegen weer en wind beschuttende lange wijde [zeemansjas); vero.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schansloper

m. (-s) Veroud. tegen weer en wind beschuttende jas inz. door militairen (op een schans) en door zeelui gedragen.

Gerelateerde zoekopdrachten