Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Taille

betekenis & definitie

(Fr.), v. (-s),

1. snit van een kleed ;
2. maat van kledingstukken, in het groot gemaakt, bij onderlinge vergelijking : van de veld jassen waren drie tailles in voorraad ;
3. gestalte met betr. tot de afmetingen, leest : paarden van kleine taille ;
4. middel van het lichaam : een dunne, fraaie, welgevormde taille hebben ; de wijdte van de taille;
5. japonlijf: een gewone, gladde taille ; — japon : in taille lopen, zonder mantel;
6. (oudtijds in het muntw.) de verdeling van een stuk goud of zilver in een bepaald aantal even grote stukken ;
7. (gesch.) een directe belasting, in Frankrijk tot de Revolutie geheven van de derde stand ;
8. (kaartsp.) het afnemen en keren der kaarten.