(pegelde, heeft gepegeld),
1. merken, ijken;
2. (Zuidn.) peilen: de dichter droomt en pegelt door de nevelen der tijden (Rodenbach);
3. (gew.) het gehalte van belastbare, alcoholhoudende vochten onderzoeken peilen, roeien: bier pegelen;
4. (Zuidn.) een maat voor iets vaststellen: het eten pegelen, spaarzaam bedelen; iem. pegelen, op rantsoen stellen;
5. pegels, d.i. kannen ledigen; overmatig drinken.