Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onwijs

betekenis & definitie

bn. bw. (...wijzer, -t),

1. dwaas, onverstandig : zult gij dit den Heer vergelden, gij dwaas en on'wijs volk (Deut. 32: 6); — bw.: doe niet zo onwijs', malle jongen;
2. bw. van graad, in dwaze, hoge mate, zeer, erg: je moet niet zo onwijs' hard lopen.