I. bw., om de onderkant, om het benedeneinde van iets : naai die franje onderom; er loopt een slinger groen onderom;
II. zn. o. en v. (-s), dat gedeelte van een vrouwenjak dat in kleine plooien aan het einde van de rug, of, naar boerse mode, veelal hoger zit; de schoot: de boerinnetjes netjes uitgestreken in lichtgroen en donkerrood, de onderom van het jak vooral niet lager dan de schouderblaren (Beets).