I. (spande om, heeft omgespannen), anders spannen, de paarden van plaats doen verwisselen: ’k zou de paarden liever omspannen, de schimmels voor de landauer en de bruintjes voor de tentwagen; —
II. (omspande, heeft omspannen),
1. in de greep van één of van beide handen omvatten: zij heeft een middeltje, dat men wel kan omspannen; — met uitgestrekte armen klemmend omvatten: die oude tronk kunnen drie mensen nog maar met moeite omspannen;
2. omsluiten met een gespannen voorwerp: het bestuur heeft het afgebakend terrein met touwen laten omspannen;
3. (dicht.) zich in een gebogen lijn om iets uitstrekken: de dierenriem omspant het hemelgewelf;
4. spannend omgeven: een engsluitend keurs omspande haar schoongevormde boezem.