(smakte om, heeft en is omgesmakt), (gemeenz.)
1. (overg.) omverwerpen, met geweld omgooien, zodat het met een zware slag neerkomt: in zijn drift smakte hij de hele kast om;
2. (onoverg.) met een smak op de grond neerstorten: het was een dronkelap, die daar pardoes op straat omsmakte.