I. (bond om, heeft omgebonden),
1. om het lijf binden: iem. een gordel, een sjerp enz. ombinden; hij bond het arme dier het touw zo stijf om, dat het bijna stikte ;
2. (van iets dat gebonden is) het anders binden, zodat het beter bevestigd wordt: die schoven zulten losgaan, ze moeten omgebonden worden;
II. (ombond, heeft ombonden), iem. of iets met een band omsluiten: hij ombond de mantel met een riem.