(schonk in, heeft ingeschonken),
1. schenkende ingieten: thee inschenken;
2. iem. iets inschenken, het in zijn glas enz. schenken, het hem voorzetten ;
3. (meton.) vullen : de glazen zijn ingeschonken ; men schonk hem een kopje thee in;
4. absol.: schenk nog eens in, vul de kopjes (glazen) nog eens.