Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Huik

betekenis & definitie

v. (-en),

1. lange kapmantel zonder mouwen, voorheen zowel door mannen als vrouwen gedragen; plaatselijk nog voor: rouwmantel; — (spr.) de huik naar de wind hangen, (eig.) zo dat men tegen de wind beschut is; (fig.) van partij veranderen naar de omstandigheden dit raadzaam, voordelig schijnen te maken ; kinderen onder de huik trouwen, voor het huwelijk geboren kinderen wettigen door opvolgend huwelijk (trouwen slaat op het kind; een wettig kind is een getrouwd kind, d.w.z. uit gehuwde ouders); bij zulk een huwelijk placht de vrouw oudtijds die kinderen onder de huik mede te brengen; vandaar huik- of mantelkinderen; — (fig.) dekmantel;
2. (bij vergelijking) (gew.) hoes van geteerd of geolied doek om een voorwerp tegen vocht of vuil te beschutten; dekzeil;
3. (plantk.) het huikje, het losse kapje of mutsje dat het deksel van de zaaddoos der bladmossen omhult.