Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Held

betekenis & definitie

m. (-en),

1. dapper krijgsman, strijder die door moed uitblinkt: zij streden als helden; de held der Maas (Kortenaer); de held van Waterloo : — in ’t bijz. gezegd van de dapperen uit de voortijd, wier onsterfelijke daden in sagen worden herdacht, heros (vgl. samenst. als heldendicht, heldentijd);
2. (in ’t alg.) iem. die niet bang is, die het gevaar niet ontziet; hij is geen held, lang niet dapper; — als er „held” geroepen wordt, moet jij maar eens omkijken, ironisch gezegd tegen iem! die niet moedig is; hij is een hele (eerste) held, als het op lopen aankomt; ’t is een held met de mond, als men hem hoort spreken lijkt hij zeer moedig, maar als het op daden aankomt, is hij dat niet;
3. iem. die sterk is, naar het lichaam of in enige kennis of vaardigheid : die herstellende zieke is, voelt zich nu weer een hele held, een hele baas, voelt, denkt zich veel beter; — een held in het drinken, een held aan tafel, die zich bij het drinken, aan tafel dapper weren kan ; — hij is geen held in 't rekenen, kan niet goed rekenen ; — zij is geen held op het water, voelt zich er niet thuis, is niet vaardig in het zeilen (roeien enz.);
4. iem. die uitmunt door grootse daden : de helden der zeventiende eeuw ; — krachtig strijder voor het geloof: de helden Godes, de geloofshelden ;
5. de persoon die het middelpunt der handeling is in een roman, een toneelstuk enz. : de held van het stuk ; de schrijver weet bij de lezer belangstelling te wekken voor zijn held; — (bij uitbr.) hij is de held van de dag, van het feest, de hoofdpersoon, die de algemene belangstelling tot zich trekt.