Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Beschuitdeeg
- Beschuitje
- Beschuitkruimel
- Beschuitpap
- Beschuittrommel
- Beschuitvorm
- Beschuldigde
- Beschuldigen
- Beschuldiger
- Beschuldiging
- Beschuldigster
- Beschulpen
- Beschut
- Beschutband
- Beschutpleister
- Beschutsel
- Beschutster
- Beschutten
- Beschutter
- Beschutting
- Beschuttingsmiddel
- Besef
- Beseffeloos
- Beseffeloosheid
- Beseften
- Beseibelen
- Besheide
- Beshulst
- Besingelen
- Besingeling
- Besje
- Besjeshuis
- Besjollemen
- Beslaan
- Beslabberaar
- Beslabberen, beslabben
- Beslag
- Beslagbak
- Beslagband
- Beslagbijl
- Beslagbok
- Beslagboud
- Beslagen
- Beslagene
- Beslaggereedschap
- Beslaghamer
- Beslagkuip
- Beslaglegger
- Beslaglegging
- Beslaglijn
- Beslagloods
- Beslagmaker
- Beslagnagel
- Beslagpot
- Beslagring
- Beslagseizing
- Beslagwerk
- Beslapen
- Beslaping
- Beslechten
- Beslechting
- Beslepen
- Besleten
- Beslibben
- Beslijken
- Beslijking
- Beslijpen
- Beslikt
- Beslissen
- Beslissend
- Beslisser
- Beslissing
- Beslissingsrit
- Beslissingswedstrijd
- Beslist
- Beslommerd
- Beslommering
- Beslommernis
- Besloten
- Beslotenheid
- Beslotenis
- Besloting
- Besluipen
- Besluiper
- Besluiping
- Besluit
- Besluiteloos
- Besluiteloosheid
- Besluiten
- Besluitvaardigheid
- Besmelde
- Besmeren
- Besmet
- Besmetster
- Besmettelijk
- Besmettelijkheid
- Besmetten
- Besmetter
- Besmetting
- Besmettingshaard
