Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie I
- Introitus
- Intronisatie
- Introspectie
- Introuwen
- Introvert
- Intrusie
- Intrusiegesteente
- Intuimelen
- Intuïtie
- Intuïtief
- Intumescentie
- Intus et in cute
- Intussen
- Intussusceptie
- Inuline
- Inundatie
- Inundatiegebied
- Inundatiekade
- Inundatiekanaal
- Inundatiepeil
- Inundatieschade
- Inundatiescheiding
- Inundatiesluis
- Inundatiewater
- Inunderen
- Inutile pon dus
- Inv
- Invaart
- Invaginatie
- Inval
- Invalgat
- Invalide
- Invalidenhuis
- Invalidenwagen
- Invaliditeit
- Invaliditeitspensioen
- Invaliditeitsrente
- Invaliditeitswet
- Invallen
- Invaller
- Invalling
- Invalsas
- Invalshoek
- Invalslijn
- Invalspoort
- Invalspunt
- Invar
- Invaren
- Invariabel
- Invarmetaal
- Invasie
- Invasieleger
- Invasietroepen
- Invasievloot
- Invatten
- Invatting
- Invectief
- Invegen
- Invenimus, qui curva corrigeret
- Inventaris
- Inventaris eren
- Inventarisatie
- Inventarisboek
- Inventarisnummer
- Inventarisopruiming
- Inventarisprijs
- Inventie
- Inventief
- Inventiehoren
- Inventietrompet
- Inverdienen
- Inversie
- Inverso ordine
- Invert
- Invertebrata
- Invertsuiker
- Inverven
- Investen
- Investeren
- Investering
- Investigatie
- Investituur
- Investituurrecht
- Investituurstrijd
- Invetereren
- Invetten
- Invia virtuti nulla est via
- Invidia felicitatis comes
- Invidia siculi non invenere tyranni tormentum majus
- Invidiae capax
- Invidus alterius macrescit rebus opimis
- Inviet
- Invijlen
- Invijzen
- Inviolabel
- Inviolabiliteit
- Invisibel
- Invita minerva
- Invitatie
- Invitatieconcert
