Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Buitenleerling
- Buitenlek
- Buitenlekker
- Buitenleven
- Buitenlid
- Buitenlijn
- Buitenlinie
- Buitenloods
- Buitenlucht
- Buitenluik
- Buitenlust
- Buitenman
- Buitenmanieren
- Buitenmate
- Buitenmatig
- Buitenmeid
- Buitenmeisje
- Buitenmens
- Buitenmodel
- Buitenmodels
- Buitenmoeder
- Buitenmuur
- Buitenom
- Buitenomgaan
- Buitenomgang
- Buitenop
- Buitenoppervlak
- Buitenoppervlakte
- Buitenparochie
- Buitenpartij
- Buitenpastoor
- Buitenpatiënt
- Buitenplaats
- Buitenplaneten
- Buitenpolder
- Buitenpolygoon
- Buitenpost
- Buitenprovincie
- Buitenraai
- Buitenrand
- Buitenreclame
- Buitenrede
- Buitenschaal
- Buitenschool
- Buitenschoot
- Buitenschriftuurlijk
- Buitensdijks
- Buitenshuis
- Buitensingel
- Buitensjorring
- Buitenslaan
- Buitenslands
- Buitensluis
- Buitensluiten
- Buitensluiting
- Buitensociëteit
- Buitenspel
- Buitenspeler
- Buitenspelpositie
- Buitenspelregel
- Buitensporig
- Buitensporigheid
- Buitensport
- Buitenst
- Buitenstaan
- Buitenstaander
- Buitenstad
- Buitenste
- Buitensteven
- Buitentalud
- Buitentekstplaat
- Buitentemperatuur
- Buitentijds
- Buitentje
- Buitentuin
- Buitenturf
- Buitenvader
- Buitenval
- Buitenverblijf
- Buitenvertuining
- Buitenvlak
- Buitenvlakte
- Buitenvolk
- Buitenvuur
- Buitenwaard
- Buitenwaarts
- Buitenwacht
- Buitenwal
- Buitenwand
- Buitenwater
- Buitenwaterloop
- Buitenwaterstand
- Buitenweg
- Buitenwereld
- Buitenwerk
- Buitenwerks
- Buitenwerpen
- Buitenwever
- Buitenwijk
- Buitenwoeling