Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Afkrooiing
- Afkruien
- Afkruiing
- Afkruimelen
- Afkruipen
- Afkuieren
- Afkuipen
- Afkuisen
- Afkunnen
- Afkussen
- Afkwakken
- Afkwanselen
- Afkwasten
- Afkwijnen
- Afkwispelen
- Aflaadhaven
- Aflaadplaats
- Aflaadpolis
- Aflaadtoestel
- Aflaat
- Aflaatbrief
- Aflaatdagen
- Aflaatgeld
- Aflaathandel
- Aflaatjaar
- Aflaatkramer
- Aflaatkramerij
- Aflaatpenning
- Aflaatprediker
- Aflaatregister
- Aflaatsluis
- Aflaatster
- Aflachen
- Afladen
- Aflader
- Aflading
- Aflakken
- Aflandig
- Aflangen
- Aflappen
- Aflasten
- Aflaten
- Aflater
- Aflating
- Aflatten
- Aflaveren
- Afleer
- Afleesfout
- Afleesklep
- Afleesloupe
- Afleesmicroscoop
- Afleesnok
- Afleesplaatje
- Aflegapparaat
- Aflegboel
- Afleggen
- Aflegger
- Afleggertje
- Aflegging
- Aflegpartij
- Aflegtroep
- Afleidbaar
- Afleiden
- Afleidend
- Afleider
- Afleiderstang
- Afleiding
- Afleidingsbuis
- Afleidingsgoot
- Afleidingsgracht
- Afleidingsgreppel
- Afleidingskanaal
- Afleidingsmanoeuvre
- Afleidingsmiddel
- Afleidingspijp
- Afleidingsriool
- Afleidingssuffix
- Afleidingsuitgang
- Afleidinkje
- Afleidkunde
- Afleidkundig
- Afleidkundige
- Afleidsel
- Afleidster
- Afleken
- Aflekken
- Aflenen
- Aflenzen
- Afleppen
- Afleren
- Aflering
- Afletteren
- Afleuzen
- Afleven
- Afleveren
- Aflevering
- Afleveringsbewijs
- Afleveringsrol
- Afleveringstermijn
- Aflezen