I. (leefde door, heeft doorgeleefd), blijven leven;
II. (doorleef'de, heeft doorleefd'), (van een tijdruimte) daarin leven, die doorbrengen: de in Indië doorleefde jaren; inz. met betr. tot hetgeen men in een tijdruimte beleeft: angstige ogenblikken doorleven; het doorleefde, wat men meegemaakt heeft; (Zuidn.) doorleefd zijn, uitgeput door een ongeregeld overmatig leven.