Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Diamant

betekenis & definitie

o. als stofnaam, m. als voorwerpen. (-en),

1. buitengewoon hard, meestal doorzichtig en kleurloos edelgesteente, bestaande uit zuivere gekristalliseerde koolstof: een ruwe, een geslepen diamant; diamant kloven, slijpen, zetten ; — een diamant van ’t eerste (zuiverste) water, volkomen doorzichtig en zonder enig gebrek; —(fig.) een ongeslepen diamant, iemand met een uitstekende zedelijke (of verstandelijke) aanleg die nog achter ruwe vormen schuilgaat; (scherts.) grove (Amersfoortse) diamanten, keistenen ;
2. als gereedschap : diamantsplinter in een handvat gezet en gebruikt om glas te snijden;
3. (timmervak) diamantkop;
4. lettertype van 4 punten.