(bevrijdde, heeft bevrijd),
1. de vrijheid teruggeven aan, vrijmaken, verlossen van hetgeen hindert, kwelt: een land, een gevangene bevrijden; bevrijd van aardse banden. aan de stoffelijke wereld onttrokken; ik ben van die moeite, die overlast bevrijd, ontheven, verschoond ;
2. verschonen, meest in het verl. deelw.: de ingeënten zijn van de ziekte bevrijd gebleven.