(bakerde, heeft gebakerd), eig. koesteren, warmen;
1. voorheen: pasgeboren kinderen voor een vuurmand koesteren en stevig in doeken wikkelen: de binders moeten niet te stijf gebakerd worden; — (fig.) heet, haastig gebakerd zijn, driftig van aard zijn;
2. (bij uitbr.) zich in de zon bakeren, zich koesteren ; — als baker werkzaam zijn : zij gaat uit bakeren.