Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Baäl

betekenis & definitie

ook BEL, BEËL, m., naam van de zonnegod die inz. de Phoeniciërs vereerden en later ook de Israëlieten, ondanks de heftige bestrijding der profeten; (bij uitbr.) afgod; zich voor de Baäl buigen, gezegd van Christenen die in hun kleding de mode volgen, die om voordeel of eer zich naar de meningen van de onchristelijke wereld schikken.