(streed af, heeft en is afgestreden),
1. een strijd tot het einde toe strijden, volstrijden; ook fig.: het broze lichaam heeft zijn aardse strijd afgestreden ; (fig.) (plagen, ellenden, ziekten, gevaren enz.) tot het. einde toe doorworstelen, geheel en volkomen doorstaan: de martelaar had geen enkel leed meer af te strijden ;
2.afmatten door langdurig of hevig strijden en worstelen (eig. en fig.): iem., zich af strijden; vooral in het verL deelw. af gestreden: de afgestreden volken ; af gestreden in. het worstelperk des levens ;
3. (gew.) iem. iets afstrijden, (Zuidn. iets afstrijden), (t.w. een bewering, een mening enz.) in een woordenstrijd uit het hoofd trachten te praten, loochenen, tegenspreken: ge moet me dat niet afstrijden, ik weet zeker dat gij het gedaan hebt.