(loogde af, heeft afgeloogd),
1. met loog afwassen : het vet van een schotel, het roest van een sleutel aflogen; tinnen schotels en potten, ijzeren vorken enz. aflogen ;
2. (stoffen die met andere stoffen chemisch verbonden zijn) door middel van enig scherp vocht daarvan afscheiden, afzonderen.