(boomde af, heeft en is afgeboomd),
1. (een vaartuig) door bomen, door stuwen met de boom van iets verwijderen; (flg.) zich van het lijf houden, afwijzen;
2 .de schuit boomde al af, vertrok reeds;
3. door middel van een sluitboom afsluiten; (dicht.) ontoegankelijk maken;
4. heel wat afbomen, afpraten.