Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Advent

betekenis & definitie

(<Lat.), m. (woordelijke betekenis: nadering, naderende komst (des Heren)); R.-K.: de besloten tqd van voorbereiding voor het Kerstfeest; de vier weken voor Kerstmis door de Kerk gewijd aan de gedachtenis van de naderende komst des Heren, in de Westerse kerk beginnende op de Zondag tussen 26 Nov. en 4 Dec., in de Oosterse kerk op 15 Nov.; — (zegsw.) de Advent prediken, prediken gedurende de weken van de Advent.