Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Neg(ge)

betekenis & definitie

ook nek, eg, egge, mnd. egge, ohd. ecka, hgd. Ecke, ags. ecg, ono. egg = punt, scherpe kant, zwaard, hoek; eng. edge ook = zelfkant.

Nu = de zelfkant van geweven goed, oorspr. scherpe kant, rand, ook hoek. Dialect, ook zelfeg. De n moet verklaard worden als ontstaan door verbogen lidw. of b.nw. vóór den klinker, zooals (n)aars, (n)oem enz. De stam is verwant met lat. acer (scherp) en grie. akoon (werpspies) en met den stam van het ww. eggen; verg. Eg(ge).