Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Boeg

betekenis & definitie

Iets voor den boeg hebben. Boeg, mnl. boech, oorspr. benaming voor een, of het geheel van linksch en rechtsch, schoudergewricht van een paard, daarna voor het voorste gebogen gedeelte aan weerskanten van den voorsteven van een schip, door vergelijking van de romp van een schip met die van een paard.

In de oorspr. bet. komt ervan boeglam, stijf in de schoudergewrichten, in den lateren boegspriet, het rondhout, dat voor aan de voorsteven vooruitsteekt om er tuig, en zeilen mede en aan te bevestigen. De spreekwijze bovengen, beteekent eig.: als nog te doorloopen afstand van den boeg tot een doelpunt voor zich hebben ; fig.: voor zich hebben, nog door te maken hebben. Boeg beschouwd als rechter of linker (voor)helft van het schip, gaf aanleiding tot de uitdrukking: het over een anderen boeg werpen, gooien, Wenden, eig. de zeilen zoo veranderen, dat het schip over een andere zijde loopt, van koers veranderen, fig. een andere partij kiezen, het op een andere wijze beproeven, een anderen toon aanslaan, een anderen weg inslaan.