grootte - mate waarin iets ruimte inneemt. Synoniemen: omvang, extensie, uitgebreidheid en uitgestrektheid. Een lijnstuk heeft een lengte; de grootte van een lijnstuk dat twee punten verbindt heet afstand, waarbij diepte de afstand is tussen bijvoorbeeld de voor- en achterkant van een gebouw of vertrek. Afmeting (zie aldaar) wil zeggen: elk van de lijnstukken volgens welke een vlak of een lichaam wordt gemeten. Vlakken hebben een oppervlak, uitgestrektheid of grootte (in engere zin); een lichaam, iets driedimensionaals, heeft inhoud, volume, ruimte. Formaat heeft betrekking op boeken, schilderijen, bouwmaterialen; papierformaat (zie aldaar) slaat op papier. De grootte van schepen wordt uitgedrukt in tonnen: tonnage of tonnenmaat; het draagvermogen meet men in tonnen van 1000 kilo, de waterverplaatsing in tonnen van 1025 kilo. Gebouwen en constructies hebben afmetingen.

grootte - zelfstandig naamwoord
uitspraak: groot-te

1. hoe lang, breed of hoog het is
♢ de grootte van de zaal was enorm
1. op ware grootte
[net zo groot als in werkelijkheid]
2. ter grootte van...
[net zo groot als...]

Zelfstandig naamwoord: groot-te
de grootte
de groottes

Synoniemen
afmeting, formaat