grootte
grootte - Zelfstandignaamwoord 1. de mate waarin iets groot is, de afmeting ♢ Een meloen ter grootte van een voetbal. Woordherkomst Afgeleid van groot met het achtervoegsel -te. Synoniemen maat omvang
Nederlandstalige WikiWoordenboek
grootte - Zelfstandignaamwoord 1. de mate waarin iets groot is, de afmeting ♢ Een meloen ter grootte van een voetbal. Woordherkomst Afgeleid van groot met het achtervoegsel -te. Synoniemen maat omvang
Nederlands woordenboek voor onderwijs
grootte - zelfstandig naamwoord uitspraak: groot-te 1. hoe lang, breed of hoog het is ♢ de grootte van de zaal was enorm 1. op ware grootte [net zo groot als in werkelijkheid] ...
Woordenboek van het Kadaster.
De grootte is de omvang van een perceel zoals vastgesteld en vastgelegd door het Kadaster, uitgedrukt in een oppervlakte-eenheid.
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
v. (-n, -s), 1. de hoedanigheid van groot te zijn: door zijn — kon het schip in de haven niet keren; 2. uitgebreidheid, omvang (breedte, lengte, dikte, oppervlakte enz.): de polder heeft een — van bijna 300 ha; de natuurlijke of ware —, de afmetingen zoals die in de natuur werkelijk zijn: een model op ware —, een karper van...
Nederlands woordenboek (7e druk)
v. (-n, -s), 1. de hoedanigheid van groot te zijn: door zijn grootte kon het schip in de haven niet wenden; (zegsw.) het is in de grootte niet gelegen, anders zou de koe de haas wel vangen; 2. uitgebreidheid, omvang, (breedte, lengte, dikte, oppervlakte enz.): de polder heeft een grootte van bijna 300 bunder; stukken van ve...
Nederlandse encyclopedie, uitgegeven van 1916-1925.
Grootte - (Lat. magnitudo), de maat, waarin men de helderheid der sterren uitdrukt. Van oudsher heeft men de voor het bloote oog zichtbare sterren in 6 „grootte”-klassen ingedeeld: tot de le gr. worden Sirius, Wega, Arkturus, Capella, Ridjel, Procyon, Altair, Beteldjousa, Aldebaran, Spica, Pollux, Antares, Fomalhaut, Deneb en Regulus gerekend en ve...
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
GROOTTE, v. (-n), omvang, (breedte, lengte, dikte, oppervlakte enz.): de polder heeft eene grootte van bijna 300 bunder; stukken van verschillende grootte; — sterren van de eerste (tweede enz.) grootte, naar de indeeling der sterren naar haar graad van helderheid; — (fig.) hij is een ster van de eerste grootte, een bij uitnemendheid vo...
Gerelateerde zoekopdrachten