Synoniemen zoeken
Synoniem van dienst
Synoniem van 'n ander trefwoord
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Dienst
Alle duiden een maatschappelijke betrekking aan, waaraan zekere werkzaamheden verbonden zijn, en wel zoodanige, welke men niet eigenmachtig op zich neemt, maar die ons door een erkend of bevoegd gezag worden opgedragen. Betrekking heeft de ruimste beteekenis. Men bekleedt deze niet alleen ten gevolge van eene op¬dracht, maar ook krachtens eene bevoegdverklaring, als h. v. een arts ten¬gevolge van zijn examen. Ambt en bediening duiden eene openbare betrekking aan, den werkkring, waarin iemand geplaatst is ten gevolge eener benoeming door openbaar of erkend gezag. Bediening wordt weinig meer gezegd van een staatsambt, wel nog Wetb. v. Strafr.,,een ambtenaar hinderen in de uitoefening van zijne bediening,” en verder van de betrekking van een geestelijke. Betrekking en dienst (het laatste bij voorkeur) worden gebezigd wanneer men het oog heeft op de verhouding tot een hooger gestelde persoonlijkheid of macht. Bij dienst staat het begrip van ondergeschiktheid op den voorgrond. Ambt is de betrekking, waartoe men benoemd is óf door de overheid óf door bevoegd gezag. Post vergelijkt de plaats, welke een ambtenaar bekleeden moet, met het punt waarop de krijgsman op schild¬wacht is geplaatst; het ziet vooral op de plaats, die hij inneemt. Het staat in de dagelijksche spreektaal met ambt gelijk. Beroep omvat elken maatschappelijken werkkring, en is ook synoniem met ambacht (z. b.), maar stelt niet op den voorgrond dat men eene aanstelling of bevoegdverklaring daartoe heeft. Onder baantje verstaat men eene betrekking van minder aan¬zien. Waardigheid wijst niet zoozeer de betrekking zelf aan als wel de eer en het aanzien, die er mee verbonden zijn, en wordt dus alleen gebruikt van hooge ambten en bedieningen. De waardigheid van lid van de Staten, van gouverneur generaal. Het hoogleeraarsambt. Ontvanger der belastingen was vroeger een voordeelige post. De knecht heeft een goeden dienst. De betrekking van juffrouw van gezelschap lachte mij niet aan. Een baantje aan de spoor.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
dienst
dienst - zelfstandig naamwoord
1. de tijd dat je als soldaat in het leger bent
♢ hij moet volgend jaar in dienst
2. de tijd waarin je moet werken
♢ ik heb vanavond late dienst
1. de dokter heeft geen dienst
[werkt vandaag niet]
3. het helpen van iemand
♢ hiermee bewijs je me een grote dienst
1. de ene dienst is de andere waard
[als je mij helpt, help ik jou]
2. tot uw dienst
[als iemand je bedankt omdat je wat voor hem deed]
3. wat is er van uw dienst?
[waarmee kan ik u helpen?]
4. afdeling met een bepaalde taak
♢ de technische dienst controleert de machine
5. wat je doet om geld te verdienen
♢ Norbert is in dienst bij een groot bedrijf
1. in vaste dienst zijn
[het hebben van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd]
2. in tijdelijke dienst zijn
[het hebben van een arbeidscontract voor bepaalde tijd]
6. arbeid voor iemand die geen product oplevert
♢ een kapper en een schoonheidsspecialiste leveren diensten
Algemene uitdrukkingen:
1. wie maakt hier de dienst uit?
[wie is de baas?]
2. de lift is buiten dienst
[doet het niet]
Zelfstandig naamwoord: dienst
de dienst
de diensten
het dienstje
Synoniemen
arbeid, werk
Tegenstellingen
vakantie