Spreekwoorden 'Het is een wandelend geraamte'
Niet veel verstand hebben
Dat is een zeer mager mens
Zijn eer aantasten door kwaadspreken
Iemands eer aantasten door kwaadspreken
toen hij vroeg of hij binnen mocht komen, stootte hij zijn hoofd: hij mocht niet binnen komen, hij werd botweg geweigerd.
Te midden van zijn geluk hangt een altoos dreigend gevaar hem boven het hoofd
Wordt gezegd van een huisgenoot of gast, die over een formidabele eetlust beschikt
Iemand schandvlekken, zijn eer aantasten door kwaadspreken
Ontleend aan Klaagl. 5 : 16: ‘De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben’. Met deze uitdrukking wordt bedoeld dat onze waardigheid, onze macht, ons overwicht weg is
Wie met gebogen hoofd zit, geeft de indruk van onderworpenheid. Een onderworpen, slaafse natuur mist elke zweem van fierheid. Zodra men evenwel zijn hoofd ‘opsteekt’ (opricht) toont men wilskracht, zelfbewustheid, e.d. Figuurlijk betekent de uitdrukking: zich verzetten, in opstand komen. Wordt vnl. van een onderdrukte partij gebezigd
Deze uitdrukking is waarschijnlijk ontleend aan de gewoonte van gehoornde dieren, om hun tegenstanders of aanvallers met gebogen kop op te wachten, teneinde ze op hun hoorns op te vangen. Ze bedoelt derhalve: tot tegenstand, tegenweer gereed zijn, op alles voorbereid zijn. Figuurlijk spreekt men bijv. van: moeilijkheden het hoofd bieden
Niet weten hoe zich uit de moeilijkheid te redden, en daardoor allerlei gekke dingen doen
Toegeven. Letterlijk: een deemoedige houding aannemen en daarmee erkennen de mindere te zijn
Letterlijk: onthoofd worden. Figuurlijk: in een bepaalde zaak een catastrofaal verlies lijden. Meestal zegt men: Dat kan me de kop niet kosten, dwz.: zoveel nadeel zal ik er niet van ondervinden
Vermoedelijk ontleend aan Job 19 : 9, luidende: ‘Mijn eer heeft Hij mij ontroofd, de kroon van mijn hoofd weggenomen’. Iemand de erekrans ontnemen, hem schandvlekken, onteren. ‘Iemand door kwaadspreken van zijn eer en goeden naam, die zijn sierraad zijn, berooven’ (Tuinman, I, 202)
Deze uitdrukking is ontleend aan 1 Cor. 11:3 en Eph. 5:23. De eerste tekst luidt: ‘Doch ik wil dat gij weet, dat Christus het hoofd is van een iegelijke man, en de man het hoofd der vrouw, en God het hoofd van Christus'. De bedoeling is duidelijk: de man is (althans theoretisch) in het huwelijk de baas (vandaar: gezinshoofd). Gekscherend zegt de naijverige vrouw dikwijls: ‘De man is wel het hoofd, maar de vrouw is het nekje (dat het hoofd draagt en de bewegingen van het hoofd mogelijk maakt)'
Damocles was hoveling en gunsteling van Dionysius de Oudere, tiran van Syracuse (ca. 300 v. C.). Hij prees de vorst om zijn macht en rijkdom en roemde hem als gelukkig te zijn, waarop de vorst hem een dag koning liet zijn en met alle weelde deed omringen. Maar tevens deed hij een zwaard aan een paardehaar boven het hoofd van Damocles hangen, als teken in welke gevaren de bezitter van een dergelijke macht en rijkdom leefde. Toen Damocles dit zwaard boven zijn hoofd zag slingeren, begreep hij ook de schaduwzijde van het koning-zijn en vergenoegde zich daarop maar weer met de betrekking van hoveling. O ver dracht ehjk bezigt men de uitdrukking t.o.v. iemand, wie een onheil (bijv. dreigend ontslag uit een werkkring) boven het hoofd hangt. Vgl. de uitdrukking: zijn leven hing aan een zijden draad. Vgl. voorts pres. Kennedy in een rede voor de Verenigde Naties op 25.9.1961: ‘Vandaag moet elke bewoner van deze planeet rekening houden met de dag, dat deze planeet niet langer bewoonbaar zal zijn. Iedere man, vrouw of kind leeft onder een nucleair zwaard van Damocles dat hangt aan de dunst mogelijke draad, die iedere minuut kan breken door een ongeluk, een misrekening of waanzin'