(vnl. jeugdtaal) veel te zachtaardig persoon; iemand met weinig doorzettingsvermogen; slappeling; halve zachte. Syn.: eitje; janjurk; doetje; watje.
Sedert de tweede helft van de vorige eeuw.Je bent een softie geworden. Een zacht gekookt ei ben je, Mam. (Hans Plomp, Brigadier Snuf rookt stuff, 1972)
En nu word je ineens een ‘softie’. (Rinus Ferdinandusse, De haren van de vos, 1983)
De softies hebben zich gedistantieerd van de gewelddadigheid. (Elsevier, 08/11/1986)