iemand met weinig fut, die veel te snel toegeeft; zwakkeling. Syn.: slappe lui; slappe tinus; slapjanus.
Theo, de slappeling! (H. Robbers, De Roman van een gezin. I. De Gelukkige Familie, 1909)
Ze geloofde niet, dat hij geboren was om een slappeling en een mislukte te worden. (Diet Kramer: Roeland Westwout, Roman over jonge menschen, 1940)