Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

schooier

betekenis & definitie

haveloos uitziend persoon; iemand met een slordig uiterlijk; iemand die men om zijn stand minacht. Eigenlijk ‘landloper; bedelaar’.

Stout door die nederigheid zelve en welligt ook door mijn bijzijn, schold de baas hem voor schooijer en deugniet. (Domien Sleeckx, Op ’t Eksterlaar, 1863)

‘Pas op, schooier, neem je in acht!’ (Willem Roda, Eli Heimans, 1889)

Gemeene schooier... gemeene sodemieter... tuig! (Frans Coenen, Zondagsrust, 1902)