Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

kletsmeier

betekenis & definitie

vervelende babbelaar; kletskous, zeurder. Het werkwoord meieren (steeds over iets of iemand praten) betekent in de volkstaal ‘zeuren’ of ‘zaniken’.

Het werd al opgetekend in het begin van de twintigste eeuw (bij Van Ginneken, 1913) en komt van het Middelnederlandse meyeren: het ambt van ‘meier’ uitoefenen. De meier was de rentmeester; het hoofd van het gerecht of de politie van een stad.

Vandaar: iemand die in een bepaald opzicht de meerdere is van anderen (hier dus: het kletsen of lullen). Woorden zoals kletsmeier en lulmeier werden wellicht gevormd naar het voorbeeld van Duitse woorden zoals Heulmeier (huilebalk).

Zie ook kletsmajoor.Zeg eens, denken jullie misschien dat ik er een breukbandenfabriek op na hou. Of een bijeenkomst voor nietsdoende kletsmeiers? (Het Vaderland, 24/03/1928)

De herbergier is een verschrikkelijk vervelende kletsmeier, die tot overmaat van ramp het eten heeft laten aanbranden. (Niewe Rotterdamsche Courant, 29/12/1929)

Toen ik ze overlas, dacht ik alleen: wat een kletsmeier. Wat een leugenaar. (Simon Carmiggelt, Duiven melken, 1960)