Gepubliceerd op 21-06-2017

Wieberen zijn

betekenis & definitie

Bargoense uitdr. voor ‘ervandoor zijn; weggaan’. Zich wieberigmaken is ‘zich uit de voeten maken’. Syn. pleitegaan; de pleiterik maken. Al opgetekend in het begin van de 19de eeuw. Wellicht van Hebreeuws wajie- wrachja’akow ‘en Jakob vluchtte’ (zoals beschreven in Genesis 31:21, maar er wordt ook gezinspeeld op Hosea 12:13). Tegenwoordig vaak als imperatief (vooral in jeugdtaal): wieberen ‘wegwezen’.

‘Pleite maken jongens’, dus wij wieberen, de deur uit. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972)

... ik ben wieberen hoor! (Ben Borgart: Troost. Verhalen, 1981)

Een paar weken later was hij wieberen. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

Vragen en antwoorden zijn van tevoren gerepeteerd, deelnemers worden van tevoren geselecteerd. Niet zozeer op brains maar meer op looks. Want het gaat om de kijkcijfers. Kandidaat Herb moet, als de kijkcijfers kelderen, wieberen. (Webber, februari 1995)

< >