Gepubliceerd op 21-06-2017

Uitgewoond

betekenis & definitie

aan het eind van zijn krachten; door zware inspanningen getekend. Oorspr. wielerslang (populair gemaakt door o.a. Ger- rie Knetemann), maar tegenw. veel ruimer in gebruik. Ook muzikanten kunnen nu na een concert uitgewoond zijn. Het verleden deelwoord van het werkwoord uitwonen bet. allang ‘door (zorgeloze) bewoning vervallen’. Hier wordt het nu overdrachtelijk gebruikt.

In het slang van jongeren heeft uitwonen sinds ca. de jaren tachtig de bet. gekregen van ‘slopen, vernielen’ (van interieur): de trein werd door de supporters van Ajax helemaal uitgewoond.

Ik kon alleen maar harken. Dat is wel een uitdrukking van Knetemann, en je kunt op geen verjaardag komen of iedereen is ‘uitgewoond’... (Maarten Ducrot: Berichten uit de Tour de France, 1987)

Voor ze hun grote slag kunnen slaan, zijn de klimmers al totaal uitgewoond. (Nieuwe Revu, 30/06/88)

Nooit eerder - of het moet ineen grijs verleden van de wielersport zijn geweest - kwamen renners zo totaal verkleumd, ‘uitgewoond’ en afgepeigerd over de finish. (Wielerjaarboek 1987 - 1988)

Soms ben je als renner zo uitgewoond datje niet meer kan eten. (Elsevier, 28/09/91)

Tessel Junior was emotioneel volstrekt uitgewoond. (Jan Eilander: Altijd te laat, 1992)

Weetje wat we dan met Hedy d’Ancona doen? Die stoppen we in een kooi met allemaal negers en als ze dan helemaal uitgewoond is, halen we haar eruit. (Nieuwe Revu, 02/02/94)

Zei ze niet ook dat ze zich door mij volledig uitgewoond voelde? (De Volkskrant, 14/04/94)