Gepubliceerd op 21-06-2017

Schijten

betekenis & definitie

zie ook het is/zit gescheten; uitzijn bek schijten:

1. een hevige ontlasting hebben, in vergelijkingen van het type schijten als een makke beer/een oester/een reiger.
2. erg bang zijn, in de uitdr. peuken/peulen/pul- len/zeven kleuren bagger/zeven kleuren stront schijten. Deze zeer informele uitdr. werd voor het eerst in een woordenboek gesignaleerd door Reinsma 1984. Ze bestond echter al veel eerder in soldatenkringen. Pullen van iets schijten betekende in dat milieu ook ‘ergens een hekel aan hebben’.

Ik schijt peuken van je treiter, mafkees. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966)

Van dat schorremorrie in Hollandia scheet hij toen ook pullen, en zij van hem. (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog, 1976)

... dat spoorwegpersoneel scheet bagger... (Jan Cremer: De Hunnen. Deel II, Bevrijding, 1984)

Lef had hij wel. Ik zou zeven kleuren stront schijten, als er veertig man bij me aan boord kwamen ... (De Volkskrant, 30/04/88)

Het grote voordeel is dat we het hier onderling heel leuk hebben. We schijten soms peuken maar we hebben het met zijn veertigen heel goed. (Vrij Nederland, 06/02/88)

Tijdens de wedstrijd scheet die ouwe bagger... (Haring Arie: De Sarkast, 1989)

‘Heel interessant’, monkelt de juffrouw en werpt mij een blik toe of ik bagger heb gescheten. (Theo van Gogh: Mijn favoriete graftak (en ander onheil), 1989)

Maar erg heldhaftig was ik niet. Ik scheet bagger. (Geerten Meijsing: Altijd de vrouw, 1991)

Die is nergens bang voor, maar zodra er een vrouw in de buurt komt schijt hij bagger. (Nieuwe Revu, 20/01/93)

Op een gegeven moment stond ik met een pistool tegen iemands hoofd zijn zakken leeg te maken. Die vent scheet bagger, als ik daar nu nog aan terugdenk schaam ik me diep. (Trouw, 15/07/95)

3. daar schijt ik behoorlijk van, daar moet ik zwaar van balen. Vulgair slang.
4. ga nou gauw-, platte afwijzing: loop heen; maak je uit de voeten.

‘Vijftig frank en dan betaal ik de kamer’, zei ze.

Ik nam de grote sigaar uit m’n mond en zei smalend: ‘Ga nou gauw schijten...’ (Jan Cremer: Ikjan Cremer. Tweede Boek, 1966)

5. schijt maar, in het slang van schooljongeren: zoek het zelf maar uit; maak datje wegkomt. Eindjaren tachtig gebruikelijk in o.a. Delft.
6. steeds op slag van - komen, voortdurend te laat zijn. Slanguitdr.