Gepubliceerd op 21-06-2017

Pier

betekenis & definitie

1. in de -en hebben,in de gaten hebben. Informele uitdr.

2. -en vangen/zoeken,in de neus peuteren. Huiselijk cliché: ben je weer pieren aan het vangen? Vgl. Duits bergsteigenen im Bergwerk arbeiten‘in de mijnen werken’.
3. voorde-en,dood. Die is voor de pierenbet. ‘die zal het niet lang meer redden’. Een lijk wordt aan de wormen (waartoe ook de pieren behoren) prijsgegeven. Deze uitdr. is al erg oud.

We vinden haar terug in de meeste spreekwoordenboeken.