Gepubliceerd op 21-06-2017

Pico bello

betekenis & definitie

slang en pseudo-Italiaans voor ‘goed, fijn, prima, prachtig1. Soms verkort tot pico.Na de Eerste Wereldoorlog sporadisch opgekomen; frequenter geworden na de Tweede Wereldoorlog. Vnl. jeugdtaal.

De uitdr. komt eveneens voor in het Duits. Volgens Küpper een samenvoeging van Italiaans picco‘bergspits’, of van Nederlands puik, met Italiaans bello‘mooi’. Ook Wolf, die pico bello(als adjectief) naast piekvermeldt, denkt aan een verbastering van Nederlands puik.Pseudo-Italiaanse woorden komen in het Nederlands wel meer voor; denken we maar aan tuttifrutti-, fosco‘chocoladedrank’, in het Italiaans enkel ‘donkerbruin’. Vgl. Engels slang dinky-di, hunky-dory. Piko bello. Alles kits, kachel in bed, kindje in de kolenbak. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)

Maar mijn broek was pico-bello. (Rinus Ferdinan- dusse: De zoon van ouwe klare, 1969)

Stuff met internationaal pico bello certificaat!(Arie B. Hiddema: Kassa, 1971)

... z’n pico-bello gevouwen pantalon. (Arie B. Hiddema: Kif Kif, 1973)

Auerhahn lachte beleefd en kuchte toen beschaafd achter zijn ene hand, terwijl hij met zijn andere het internationale picobello gebaar maakte. (Hans Plomp: Kort geleden, 1979)

Het gaat pico bello met oefening Dondersteen! (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld, 1980)

Ze zag er picobello uit... (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan, 1982)

... pico-bello wijf heb ik daaran gelajen. (Bert Hiddema: Zwart geld, 1983)

Aan de lijn haar trouwe palfrenier Jean met de geruststellende boodschap dat alles pico bello is. (Playboy, 05/05/85)

Voor jou ver onder de prijs en dan ook nog ’ns pico bello afgebouwd. (Boudewijn Büch: De rekening, 1989)

Een gezellig huisbioscoopje in de kelder... een picobello hal... van alles! (Theo van Gogh: Mijn favoriete graftak (en ander onheil), 1989)

< >