op de - zitten
gezegd van werknemers die geen inkomensverbetering meer zien. Hun koopkracht ondergaat geen verandering. De uitdr. wordt sinds het begin van de jaren zeventig gebruikt door politici tijdens debatten over het inkomensbeleid. Men kan ook ‘onder de nullijn zakken’. In dat geval daalt de koopkracht.
Het is toch te gek dat heel Nederland ‘op de nullijn’ moet, terwijl de leraren erop vooruitgaan, is het CDA-verwijt. (De Volkskrant, 13/11/92)
Die mensen balen van een ‘tussenbalans’, die hen vier jaar lang op de nullijn drukt, hun promotie tegenhoudt, hun sparen afstraft, hun auto overbelast en hun kromverdiende rijtjeshuis onbetaalbaar maakt. (Elsevier, 16/03/91)