informele uitdr. voor ‘dood, overleden’. Pseudo-geleerd, van het Latijnse mors‘dood’. Vooral populair onder artsen. Al bij Harrebomée. Ook informeel Frans: mortibus.Syn. kassiewijle/kassiewijne; naarde eeuwigejachtvelden vertrokken zijn.
Eén klap in z’n nek en hij is mortie. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)
Hij klom tenminste over de balustrade en dook recht met z’n raap op de betonnen vloer beneden. Mortibus. Niks meer aan te doen. (Ben Borgart: Blauwe nachten, 1978)
Ik heb ’m in mijn zak, mortus. (Ben Borgart: Levende Cargo, 1983)
Erger nog, misschien was Sleutelaar alreeds ‘mortibus’. (Ben Borgart: Een getekend mens, 1986)