Gepubliceerd op 21-06-2017

Jan (jantje)

betekenis & definitie

1 - en alleman,iedereen, allemaal. Het WNT geeft nog als variant Jak en Toon,uit 1588 (Stal- laert).

Harrebomée meent dat deze woordkoppeling afkomstig zou zijn van een burger uit Vlissingen Jan Almangenaamd, die zich in 1572 tegen de Spanjaarden wilde verzetten met de wapens. Op 6 april van dat jaar zou één der burgers geroepen hebben: Jan Alman haalt zijngeweer!Enkelen zouden dit verkeerd verstaan hebben en hebben gedacht dat er geroepen werd: Jan en alleman haalt zijn geweer!Dit zou dan de aanleiding geweest zijn tot een gewapend verzet tegen de Spanjaarden. Hierdoor werd het een gevleugelde uitdr. Bredero gebruikte de uitdr. in zijn Spaanschen Brabander (1617-1618). Nu nog is het een erg geliefd cliché.

Vroeger gebeurde zoiets niet, met als resultaat dat Jan en Alleman op het scherm werd losgelaten. (Wim de Bie: Morgen zal ik mijn mannetje staan, 1990)

Ik ben aan de reprimandes (m/v) van Jan (m/v) en Alleman (m/v) hierover gewend geraakt. (Gerrit Komrij: Met het bloed dat drukinkt heet, 1991)

2. - zonder handjes,Bargoense aanduiding van het mannelijk lid. O.a. bij Boekenoogen.
3. -tje kakt staande,schimpnaam voor een angsthaas, een volgzaam iemand. Syn. Jantje Broekvol.
4. zo gaat-tje naar de bliksem toe,ironisch gezegde bij een begrafenis. Eigenlijk verzonnen woorden op een regel uit de ‘Marche funèbre’, de treurmars die gespeeld wordt bij begrafenissen van hoge omes of hoge militairen.