Gepubliceerd op 21-06-2017

Jan boezeroen

betekenis & definitie

personificatie van de werkman; de arbeidende klasse. Naar het kledingstuk dat vroeger door de arbeider werd gedragen, een kiel met lange mouwen. Tegenwoordig een cliché geworden en een tikkeltje archaïsch.

De Heilstraat, dat opgelapte paradijs van Jan Boezeroen. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)

... de keleregemeente, die nooit ene tering doet voor janboezeroen... (Harry Boting: Nog meer jat- mous, 1967)

Aan de eerste vijfhonderd vehikels die dagelijks gereed kwamen, verdiende Jan Boezeroen geen cent extra. (Ben Borgart: Buiten schot, 1975)

Deelraadsleden waren nauw betrokken bij de voorbereiding van het Pact van Zandvoort, maar een zorg blijft hoe Jan Boezeroen moet begrijpen wie welke keuze maakte. (Elsevier, 05/11/94)