zich oneerbaar gedragen; ontuchtig leven; naar de hoeren lopen. Al bij Harrebomée: ‘Hij loopt bij hoeren en snoeren.’ Snoer of snaarbet. aanvankelijk ‘schoondochter’, maar heeft gaandeweg de bet. gekregen van ‘lichtekooi’. Het woord is hier toegevoegd omwille van het rijm. De uitdr. dateert uit de 17de eeuw.
... de dames die met de hoge Duitsers hoerden en snoerden in de Grote Club... (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972)
Daar had je van die patjakkers bij, die gingen hoeren en snoeren op Hare Majesteits kosten. (Jan Cremer: De Hunnen, 1984)
Ik heb nooit gehoerd en gesnoerd. Ik was gewoon niet knap genoeg om te hoeren en te snoeren. (Nieuwe Revu, 16/04/92)
Het is bekend dat Lodewijk XIV tot uitzonderlijke erotische prestaties in staat is geweest. Hij hoerde en snoerde dat het een lieve lust was en z’n bijvrouwen kunnen nooit in dat ene vertrek hebben gepast. (HP/De Tijd, 11/11/94)