met - zitten
Bargoense uitdr. voor ‘zwanger zijn’. Al bij P. Marin: Nieuw Neder-duits en Frans Woordenboek (1707); eveneens bij Bilderdijk, als voorbeeld van (plat) Amsterdams. Koster Henke vermeldt grom in de bet. ‘klein, kleintje’. Grommen, in de zin van ‘kinderen’, vinden we terug in de 18de eeuw, terwijl Kiliaan (1599) al melding maakt van grom ‘knaap’ en Engels grome (Nieuw-Engels groom) ‘knecht’.