Gepubliceerd op 21-06-2017

Gras

betekenis & definitie

1. het - kunnen horen groeien,een hoge dunk van zichzelf hebben; zich veel inbeelden.

Deze uitdr., die ironisch gebruikt wordt, is terug te voeren tot de Edda,de verzameling Oudnoorse heldenzangen en godenliederen uit de 13de eeuw, waarin verhaald wordt over Heimdall, de trouwe wachter der góden. Over hem wordt gezegd: ‘Hij behoeft minder slaap dan een vogel en ziet zowel bij dag als bij nacht honderd mijlen ver; hij hoort ook het gras op de aarde en de wol der schapen groeien.’ Ook in het Duits: das Gras wachsen horenen de variant (sinds de 16de eeuw) er hort die Flöhe husten; en Engels: to hear thegrass grow.

2. hou je maar aan ’t - vast,schertsende afscheidsgroet.
3. luisteren of het - groeit,schertsende uitdr. voor ‘luieren’.