in de - gaan/steken
in brand vliegen, steken. Ook als werkwoord: fikken.Sinds ca.
1900, wellicht uit het Bargoens en klanknabootsend. Vgl. in de hens vliegen/steken/zetten.
En wat als hij met z’n lamme vlerk ongemak kreeg met het kacheltje en de boel ging in de fik en hij zelf er bij. (Theun de Vries: W.A.-man, 1967)