Gepubliceerd op 21-06-2017

Burgemeester

betekenis & definitie

1. - maken; burgemeesteren,1) leegdrinken (van een fles drank); met smaak opeten (van bijv. een stuk vlees). Meer gebruikelijk is het gelijkbeduidende soldaat maken.Eigenlijk: feestelijk inhalen van de burgemeester.

2) een mannelijk slachtoffer - tegen zijn zin - zowel de boven- als de onderbroek afstropen om het geslachtsorgaan te ontbloten. Dit soort plagerijen is sinds het einde van de 19de eeuw erg courant onder de opgeschoten schooljeugd, maar ook onder havenarbeiders en in de treinen van en naar de Zaanstreek (in praktijk gebracht door het vrouwelijk fabriekspersoneel). Deze uitdr. is wellicht te verklaren uit ‘het hoogstaand mannelijk lid’ (Endt en Frerichs). Alhoewel opgenomen in de woordenlijst van het Rotterdams Opoe Herfst,is deze slanguitdr. beslist niet beperkt tot de Rotterdamse regio.

Van Dale vermeldt de uitdr., wellicht in navolging van Endt en Frerichs, pas in de uitgave van 1976. Bij soldaten spreekt men over dikkeda fles,als strafoefening van nieuwe rekruten. De praktijk bestaat eveneens onder Britse studenten. Zij gebruiken hiervoor het letterlijker en minder kleurrijke to de-bag‘van de broek ontdoen’.

‘Douw ’m ’n veer in z’n broek... late we n’m burgemeestere,’ zeg Jan, ‘as je n’m burgemeestert, dan krijg je van mijn ’n dubbeltje.’ (Jacob Israël de Haan: Pijpelijntjes, 1904).

‘Ze mogen mij zó burgemeester maken,’ verklaarde kerrie-Kees, ‘neen, niet wat jij denkt, Lies, dat hangt ervan af wie het doet.’ (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal, 1969)

Waar zit die pastoor? Als ik ’m tegenkom, maak ik ’m effe burgemeester! (Lennaert Nijgh: Tobia of de Ontdekking van het Masturbariaat, 1971)

Als je in die kringen [van feministes] door de mand valt jongen - kun je wat beleven - poe, dan weten ze wel raad met je, moet jij maar eens opletten: wor je nog geburgemeesterd! (Ben Borgart: Troost. Verhalen, 1981)

Drs. Pedro Gansèn die als scheidsrechter fungeerde en - typisch Nederlands bevooroordeeld - met een rode kaart tegen Bassie dreigde, zag van dit asociaal voornemen af toen rechtsback, bootsman Janus Stobbe, en linksbuiten, timmerman Freek Lelieveld, hem burgemeester wilden maken, wat El Doktor iets te ver ging. (jan Noordegraaf: Goede morgen kapitein. We zitten aan de grond, 1986) Zelden zagen wij meer dan langere jongens, / die vechten wilden, om ons burgemeester te maken: / dan trokken ze je broek uit / als de zon begon te zakken. (Dr. Kees van Kooten: Zeven Sloten, 1989) Ik weet nog dat ik op een avond op weg was naar de kunstenaarssoos. ‘We zulle je ’s burgemeester maken, kunstluis’, werd er achter me geroepen. (Johnny van Doorn: De lieve vrede, 1990)

2. - van een weggewaaid/afgebrand dorp,zie een kapelaan/pastoor/burgemeester van een wegge- waaid/afgebrand dorp.